Plan: | Hof te Zandeplein, Kloosterzande |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0677.bpklooshoftezande-001V |
Op percelen gelegen aan het Hof te Zandeplein in Kloosterzande stonden voorheen een mechanisatiebedrijf en enkele woningen. Sinds het bedrijf is verplaatst naar de Hulsterweg en de woningen zijn gesloopt, ligt het terrein braak. De gemeente is sinds de verplaatsing van het mechanisatiebedrijf eigenaar van de gronden. De wens is om het Hof te Zandeplein te herstructureren naar een kleinschalige woonwijk van maximaal 43 woningen inclusief een plein voor (culturele) evenementen. Hierdoor ontstaat er in Kloosterzande weer ruimte voor dorpsactiviteiten in het historische centrum.
Deze ontwikkeling past niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan 'Kernen Hulst 1H' van de gemeente Hulst. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied ligt in het zuidoosten van de kern Kloosterzande en het maakt deel uit van het oude historische deel van Kloosterzande. Het plangebied wordt omsloten door een agrarisch bedrijf aan de noordzijde, een sloot en provinciale weg aan de oostzijde, woningen en de President Rooseveltweg aan de zuidzijde en de weg Hof te Zandeplein aan de westzijde.
De gemeente Kloosterzande is voor het grootste deel eigenaar van het plangebied, echter is een klein deel van het plangebied nog in eigendom van het Café-restaurant en van een particulier.
De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1
Figuur 1.1 - Situering plangebied (luchtfoto, 2020)
Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Kernen Hulst 1H' dat is vastgesteld op 15 april 2021. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de volgende bestemmingen: Bedrijf, Agrarisch, Horeca, Maatschappelijk, Kantoor, Wonen en Gemengd-1. De bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk, Agrarisch en Gemengd-1 worden wegbestemd en maken conform het herstructuringsplan plaats voor de bestemmingen Wonen, Groen, Horeca en Verkeer. De horecabestemming blijft deels behouden (aan de straatzijde). Een groot deel van de horecabestemming komt te vervallen en maakt plaats voor de bestemming Wonen (zie Hoofdstuk 2).
Een fragment van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 - Geldende bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In hoofdstuk 2 wordt het initiatief beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De gewenste
situatie is het uitgangspunt voor het bestemmingsplan en moet op een goede manier in de huidige situatie gepast worden.
Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied betreft een deel van het oude historische centrum van Kloosterzande. Tot de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2003 was Kloosterzande het bestuurlijk centrum van de gemeente Hontenisse. Kloosterzande heeft 3.185 inwoners (2021). Kloosterzande is gesticht door monniken van de abdij Onze-Lieve-Vrouw Ten Duinen uit Koksijde, die in de 12e eeuw een uithof stichtten, Hof te Zande. Deze monniken speelden een belangrijke rol bij de bedijkingswerkzaamheden in het land van Hulst. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd het hof vernield. De naam van het dorp en van de centrale 'Cloosterstraat' verwijzen naar de ontstaansgeschiedenis.
In figuur 2.1 is het Hof te Zandeplein met zijn abdij Hof te Zande omstreeks 1850 weergegeven. Figuur 2.2 geeft Kloosterzande omstreeks 1919 weer, waarin te zien is dat de lintdorpen Kloosterzande en Groenendijk langzaamaan naar elkaar toe groeiden.
Figuur 2.1 - Hof te Zandeplein met zijn abdij Hof te Zande omstreeks 1850
Figuur 2.2 - Kloosterzande omstreeks 1919
De omgeving
Het plangebied maakt deel uit van de kern Kloosterzande. Het plangebied is gelegen in het zuidoosten nabij het oude centrum van Kloosterzande. In figuur 2.3 is de ligging van het plangebied en opzichte van kern Kloosterzande weergegeven.
Figuur 2.3 - Ligging en omgeving plangebied (luchtfoto, 2022)
Plangebied
Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van de kern Kloosterzande. Het plangebied bestaat uit een braakliggend perceel aan het Hof te Zandeplein waar voorheen een mechanisatiebedrijf stond, een hotel-restaurant met feestzaal en nachtclub, drie woonbestemmingen, een gemengde bestemming, een kantoorbestemming, een brandweerkazerne en een agrarisch perceel.
Het mechanisatiebedrijf is enkele jaren geleden gesloopt, sindsdien ligt het bedrijfsperceel braak. De bodem van het bedrijfsperceel was flink verontreinigd, waardoor in de periode september 2021-januari 2022 een volledige bodemsanering heeft plaatsgevonden. Het hotel-restaurant met feestzaal en nachtclub aan de noordwestzijde van het plangebied, stopt met zijn activiteiten als hotel, feestzaal en nachtclub, waarbij enkel het café/eetcafé/feestzaal gedeelte aan de straatzijde behouden blijft. Aan het Hof te Zandeplein (nummers 12-14-16-18) stonden vier woningen, deze zijn inmiddels gesloopt. Ter plaatse van de kantoorbestemming was voorheen een woning met kantoor gevestigd. Dit gebouw staat al enkele jaren leeg en is in eigendom van de horecaeigenaren. De brandweerkazerne en de gemeentewerkplaats zijn in het plangebied gevestigd en staan op de planning om gesloopt te worden. Zodra de functies verplaatst zijn worden de gebouwen gesloopt. Het agrarisch perceel is sinds 2021 niet meer in gebruik en heeft de gemeente aangekocht. De zijde van Hof te Zandeplein 19 behoort niet tot het plangebied.
Een overzicht van het plangebied is weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4 - Bovenaanzicht plangebied (Luchtfoto, 2022)
De gemeente is eigenaar geworden nadat het mechanisatiebedrijf is verplaatst naar de Hulsterweg. De opstallen zijn gesloopt en de gemeente wenst dit terrein te herstructureren. Na de sloop van de bedrijfsgebouwen en woningen is het terrein braak te komen liggen.
De gemeente zorgt voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan en het bouwrijp maken van de gronden. Het plan bestaat uit het ontwikkelen van 22 sociale levensloopbestendige huurwoningen, 4 rijwoningen, circa 7 vrijstaande woningen, 2 twee-onder-een-kapwoningen, en enkele geschakelde woningen of appartementen op privaat eigendom. De bouwmogelijkheden in de kern Kloosterzande zijn sinds de volledige verkoop van plan Zoutedijk II en De Singel zeer beperkt. Er is feitelijk geen aanbod van bouwkavels en moderne woningen. Door middel van deze ontwikkeling kan een aantal inwoners van Kloosterzande in het dorp blijven wonen en ontstaat er doorstroming.
Creëren van een veilig woonmilieu
Door middel van deze ontwikkeling wordt een forse bodemverontreiniging gesaneerd. De sanering brengt hoge kosten met zich mee. Na de sanering is de bodemverontreiniging opgeruimd en ontstaat een beter leefmilieu op de toekomstige kavels op het Hof te Zandeplein, maar ook op de omliggende reeds bestaande woningen.
Ruimtelijke en functionele inpassing
Door het vertrek van het voormalig mechanisatiebedrijf heeft het plangebied grotendeels geen functie meer. Door de inrichting met woningen en een dorpsplein krijgt het plangebied nabij de dorpskern weer een woon - en verblijfsfunctie. Dit heeft een positief effect op de levendigheid in de dorpskern. Het geheel is functioneel passend gemaakt door rekening te houden met bestaande functies zoals omliggende horeca, woningen en andere bedrijven. Daarnaast wordt het geheel globaal bestemd zodat ook na het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure ruimte is om de woningtypen aan te passen op de huidige marktvraag.
Stedenbouwkundig plan
Het plan omvat het realiseren van maximaal 43 woningen, waarvan 22 sociale levensloopbestendige huurwoningen. Het stedenbouwkundig plan is weergegeven in figuur 2.5.
In het noorden van het plangebied worden maximaal 10 woningen op privaat terrein gerealiseerd met een divers woningtype. Aan het plein worden vier geschakelde koopwoningen gerealiseerd. De woningen in het noordelijk plangebied zijn bereikbaar via de noordelijke lokale weg. De 22 sociale huurwoningen worden geclusterd gerealiseerd in het zuidelijke deel van het plangebied. Deze woningen zijn bereikbaar via de zuidelijke lokale weg. Ten zuiden van de sociale huurwoningen wordt nog een vrijstaande woning gerealiseerd, deze heeft zijn ontsluiting en oriëntatie echter direct aan de President Rooseveltweg. De noordelijke en zuidelijke ontsluitingsweg komen samen in het westen van het plangebied, waarna deze weg aansluit op het Hof te Zandeplein.
Figuur 2.5 - Stedenbouwkundig plan (Gemeente Hulst, 2021)
Openbare ruimte
Samenhangend met de ontwikkeling in het plangebied zijn verschillende ingrepen in de openbare ruimte nodig. Het betreft hier de volledige inrichting van de openbare ruimte en openbare voorzieningen. Het plangebied is voorheen immers geen openbaar gebied geweest. De openbare ruimte wordt door de gemeente vormgegeven en ingericht.
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'.
Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Toetsing
Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het realiseren van maximaal 43 wooneenheden wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In deze ruimtelijke onderbouwing zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6, lid 2
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). In deze ladder moet worden getoetst aan de volgende zaken:
Toetsing
Uit jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van maximaal 43 wooneenheden een stedelijke ontwikkeling betreft. Hierdoor moet de ontwikkeling getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ladder voor duuzame verstedelijking.
Het thans voorliggende plan gaat uit van een herstructurering van een voormalige bedrijfslocatie en een viertal woningen. De leegstaande gebouwen zijn reeds gesloopt en maken plaats voor maximaal 43 woningen in een divers segment.
De bouwmogelijkheden in de kern Kloosterzande zijn beperkt. De laatste nieuwbouwplannen in de wijk De Singel en Zoutedijk II zijn reeds volzet. Er is feitelijk geen aanbod meer van nieuwbouwwoningen of bouwkavels. Door deze ontwikkeling kunnen een aantal inwoners van Kloosterzande in het dorp blijven wonen. Inwoners die graag in een moderne woning willen wonen of zelf een woning willen (laten) bouwen zijn op dit moment veelal aangewezen op de omliggende kernen, waar het aanbod ook beperkt is.
Onderbouwing ladder
Het realiseren van een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften is bij nieuwe plannen erg belangrijk. Provincies, Gemeenten en marktpartijen moeten zorgvuldige afwegingen maken om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut om en overprogrammering te worden voorkomen. Om dat te bereiken, is een ladder
voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ten aanzien van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd. Het gaat in dit geval om een 'samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Bij de ontwikkeling van nieuwe plannen is het verplicht om een onderbouwing aan de ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen. Hierbij moet de behoefte aan de ontwikkeling en de locatie worden onderbouwd.
In onderhavig plan worden in totaal 43 woningen gerealiseerd. Aangezien er reeds drie woningen waren toegestaan volgens het bestemmingsplan, wordt er gesproken over een toevoeging van 41 woningen aan de woningvoorraad. Volgens vaste jurisprudentie is er dan sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking te worden uitgevoerd.
Onderbouwing locatie
Het Hof te Zandeplein is het voormalige centrum van Kloosterzande met een diversiteit aan bestemmingen zoals Agrarisch, Bedrijf, Gemengd, Horeca, Kantoor, Maatschappelijk en Wonen. Binnen het plangebied van onderhavige ontwikkeling stonden voorheen een mechanisatiebedrijf, drie woningen, een brandweerkazerne en een horecagelegenheid. Deze functies worden op het Hof te Zandeplein beëindigd en maken plaats voor maximaal 43 woningen.
De woningen worden binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd. De ontwikkeling zorgt voor het oplossen van diverse milieuknelpunten, namelijk het saneren van een bedrijfslocatie in een woonkern en de bodemsanering van verontreinigde grond. Zodoende is er sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik.
Kwalitatieve behoefte
De samenstelling van huishoudens verandert de komende jaren sterk. Er is met name een grote groei te vinden in de huishoudens vanaf 70 jaar. Dit vertaalt zich in een forse ontwikkelopgave, omdat de woonwensen van ouderen anders zijn dan die van jongeren. Uit de prognoses (Regionale Woonvisie Zeeuws-Vlaanderen, 16-03-2022) blijkt dat toevoeging van nieuwbouw niet zozeer nodig is om de huishoudensgroei op te vangen, maar wel om in een veranderende kwalitatieve vraag te voldoen. Iedere woning die wordt toegevoegd moet in de veranderende behoefte voorzien. Door aan het eind van de keten levensloopbestendige woningen toe te voegen ontstaat er meer dynamiek in de markt, meer verhuisbewegingen en meer inwoners die aan hun woonwensen kunnen voldoen.
Het levensloopgeschikt of levensloopbestendig maken van de bestaande woningvoorraad blijkt in de praktijk lastig. De ingrepen zijn kostbaar of soms onhaalbaar. Er is dus nieuwbouw nodig om te voldoen aan de kwaliteitsvraag.
De nieuwe woningen op het Hof te Zandeplein worden levensloopbestendig of levensloopgeschikt en nultreden uitgevoerd. Zodoende sluit de ontwikkeling aan bij de benodigde kwalitatieve behoefte.
Type woningen
In het plangebied worden diverse typologieën toegevoegd, zoals rijwoningen, twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen, allen nultreden. Met name de kleinere rijwoningen kunnen geschikt zijn voor de toenemende groep ouderen die op zoek zijn naar een levensloopbestendige woning. De twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen zijn met name interessant voor het bevorderen van de doorstroming. Er zijn gezinnen waarbij de huidige woning te klein wordt waardoor ze willen doorstromen naar grotere woningen. Die woningen moeten voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen. Levensloopgeschiktheid is daarvan de belangrijkste. Door te voorzien in deze behoefte kunnen er meer toekomstbestendige woningen worden gerealiseerd en ontstaat doorstroming, wat ervoor zorgt dat er ook kleinere, goedkopere woningen beschikbaar komen voor de starters in het dorp.
Verder wordt verwezen naar het dashboard ladderruimte.
3.1.3 Nationale Woon- en bouwagenda
Iedereen moet goed kunnen wonen. Op dit moment is dit helaas niet altijd het geval. De beschikbaarheid van een passende woning staat voor veel mensen onder druk: mensen zijn onvoldoende in staat om snel een woning te vinden die bij hen past. Dit hangt sterk samen met de betaalbaarheid van wonen: veel mensen hebben moeite met hun woonlasten of kunnen geen voor hen betaalbare woning vinden. Daarnaast is de kwaliteit in toenemende mate een probleem: veel woningen passen niet bij de levensfase of woonbehoefe, zijn niet duurzaam of staan in een wijk waar sprake is van slecht onderhoud of waar de kwaliteit van de leefomgeving onder druk staat.
Het kabinet zet in op het bouwen en transformeren van 100.000 woningen per jaar vanaf 2024. Na aftrek van vervangende nieuwbouw zou het aantal woningen in Nederland vanaf dat jaar met 87.000 per jaar moeten toenemen.
Er wordt niet automatisch gebouwd naar de behoefe aan betaalbare en geschikte woningen. Voor zowel nieuwe woningen als de bestaande woningvoorraad gaat het om woningen die geschikt zijn voor lage en middeninkomens, aandachtsgroepen en ouderen en om een eerlijke verdeling over gemeenten, wijken en buurten. Verder is verscheidenheid van woningtypen in een buurt belangrijk. Een buurt met alleen maar goedkope woningen leidt vaan tot problemen in het sociaal-fysiek domein.
Toetsing
Het plan omvat het ontwikkelen van 22 sociale levensloopbestendige huurwoningen, 4 rijwoningen, circa 7 vrijstaande woningen, 2 twee-onder-een-kapwoningen, en enkele geschakelde woningen of appartementen op privaat eigendom. Hierdoor worden verschillende woningtypen gerealiseerd, met de nadruk op betaalbare (huur)woningen en woningen voor ouderen, omdat dit aansluit bij de lokale vraag. Het planvoornemen is in overeenstemming met de nationale woon en bouwagenda.
3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie (11-11-2021)
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen die op ons afkomen, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. Je leeft gezond: wandelen, fietsen, gezond eten, ontmoeten en ontspannen. De woonomgeving draagt bij aan biodiversiteit en is ingericht op langere droogte en op overtollig regenwater. Voorzieningen zijn klimaatneutraal voor iedereen bereikbaar, ook wanneer je geen auto hebt. Mobiliteit is snel, slim, veilig, schoon en betaalbaar voor zowel reiziger als overheid. De digitale bereikbaarheid is snel en goed. Het onderwijs in de provincie is goed bereikbaar, betaalbaar en van hoogstaande kwaliteit. Zeeland beschikt verspreid door de provincie over een aantal onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen. De Zeeuwse culturele infrastructuur is robuust en veerkrachtig en biedt de regio een vernieuwend, toegankelijk en compleet cultuuraanbod.
In 2050 zijn bodem, grondwater en alles wat daarin te vinden is van robuuste, hoogwaardige kwaliteit. Weersextremen schaden de bodem niet. Door aanwezigheid van meer organische stoffen draagt de bodem bij aan CO2-opslag en een betere bodemstructuur. Planten, mensen en dieren worden nauwelijks meer bedreigd door risicovolle milieufactoren.
In 2050 heeft Zeeland een circulaire economie. De meeste sectoren maken gebruik van reststoffen die door anderen onbenut zijn gelaten, dan wel zijn uitgestoten als afval of producten die aan het eind van de levensduur zijn en worden hergebruikt. Hierdoor staan de sectoren niet langer op zichzelf maar houden ze contact met andere branches.
In 2050 is Zeeland klimaatbestendig en waterrobuust. Zeeland stoot vrijwel geen CO2 en andere broeikasgassen uit. Industrie, mobiliteit, verwarming en elektriciteitsproductie zijn nagenoeg fossielvrij en/of CO2 vrij.
Toetsing
Met de beoogde ontwikkeling worden maximaal 43 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit is goed voor het aanbod en de doorstroming op de woningmarkt. Tegelijkertijd wordt het oude centrum met het planvoornemen herontwikkeld en worden braakliggende gronden omgezet naar een woonfunctie. Een ander belangrijk doel in de omgevingsvisie is een goede gezondheid van burgers, waarin het planvoornemen ook in voorziet met de groene openbare ruimte.
3.2.2 Omgevingsplan Zeeland (2018)
Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Het plan is integraal, maar ook compact. Het is voor het overgrote deel geen nieuw beleid. Wel flink opgeruimd en opnieuw ingericht op basis van vier grote strategische opgaven.
Het Omgevingsplan Zeeland 2018 is gebaseerd op de geldende wet- en regelgeving. Daarnaast houdt het Omgevingsplan Zeeland 2018 rekening met de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Het Omgevingsplan is een overbruggingsplan. Het traject naar de Omgevingsvisie is gestart en dit zal nieuwe inzichten opleveren. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 biedt meer ruimte om per situatie of gebied passend beleid te voeren en zal indien nodig tussentijds worden gewijzigd aan de nieuwe inzichten. Het plan zal de transitie naar de Omgevingswet ondersteunen, niet belemmeren. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 blijft geldig tot vaststelling van de nieuwe Omgevingsvisie, naar verwachting in 2021.
De vier grote strategische opgaven zijn als volgt:
Binnen de opgave van een duurzame en concurrerende economie is onder andere aandacht voor de voorzieningen in de provincie. Een betaalbaar, bereikbaar en divers voorzieningenniveau en toekomstbestendig voorzieningenstelsel voor alle bewoners, toeristen en bedrijven is essentieel. Het bieden van een goede kwaliteit van voorzieningen is daarbij belangrijker dan de fysieke nabijheid. Voor veel voorzieningen geldt dat bereikbaarheid organiseren samenhangt met het aantal mensen dat hiervan gebruik maakt. Een winkel, school, pinautomaat of bibliotheek kan alleen renderen in een omgeving met voldoende (potentiële) klanten.
Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik, bundeling van functies en versterking van attractieve steden ziet de provincie de (binnenstedelijke) kernwinkelgebieden als primaire vestigingsplaats voor detailhandel. In kernen zonder kernwinkelgebied is ruimte voor lokale detailhandel en buiten bestaand bebouwd gebied zijn kleinschalige en aan het buitengebied gebonden vormen van detailhandel mogelijk. Vanwege de bijzondere combinatie van frequent bezoek en groot winkelvloeroppervlak kunnen supermarkten in of (indien noodzakelijk vanwege de omvang) aansluitend aan het kernwinkelgebied worden gevestigd.
Ook de vierde strategische opgave van de provincie Zeeland (een toekomstbestendige, bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving) is relevant voor de beoogde ontwikkeling.
In Zeeland is behoud en herontwikkeling van voorzieningen essentieel omdat de totale bevolkingsomvang daalt en de bevolking vergrijst. Het regionale schaalniveau wordt steeds belangrijker. Het stedelijk gebied en de omliggende dorpen en regio functioneren feitelijk als één geheel. Voor steden en kernen leidt dit tot veel verschillende opgaven: verduurzaming en verbetering van de bestaande gebouwen, de verdichting van de stad voor verdere verduurzaming, het accommoderen van de vraag naar meer stedelijke woonvormen, het op peil houden van het voorzieningenniveau, de daarmee samenhangende noodzakelijke aanpak van de straten en openbare ruimte en transformatie van leegstaande gebieden en gebouwen, inclusief cultureel erfgoed.
Ook woningbouw in de dorpen blijft nodig. De opgave ligt hier primair bij herstructurering, inbreiding binnen de bestaande kern, vervangende nieuwbouw en het verleggen van bestaande plannen naar kansrijke locaties die inspelen op de lokale behoeftes.
Toetsing
Met de beoogde ontwikkeling op op Hof te Zandeplein wordt invulling gegeven aan verschillende provinciale belangen. De eerste is ontwikkeling en herstructurering van woningbouw. In afstemming met de provincie Zeeland is het woningbouwprogramma van Hof te Zandeplein ontwikkeld. Daarnaast wordt met deze ontwikkeling de leefomgeving en ruimtelijke kwaliteit tevens sterk verbeterd door het slopen van de oude bedrijfsgebouwen en bodemsaningen ter plaatse. De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het Omgevingsplan Zeeland (2018)
3.2.3 Provinciale omgevingsverordening
Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (inclusief wijzigingen). Het betreft hier onder andere regels met betrekking tot natuur, landschap en waterhuishouding.
Toetsing
Aan de oostkant van de N689 is een ganzerustgebied gelegen (figuur 3.1). De beoogde ontwikkeling heeft hier geen invloed op door de ligging op enige afstand en scheiding van het gebied door de provinciale weg (N689). Daarnaast kan ook de aanwezigheid van meer verkeer geen overlast geven, omdat de provinciale weg veel meer verkeer en geluid genereert. Tevens wordt er aan de kant van de provinciale weg een grondwal gerealiseerd, dit is mede ten behoeve van geluidsdemping.
Figuur 3.1 - Ganzerustgebied (Provinciale omgevingsverordening Zeeland, 2012)
Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen geen verstorende werking heeft op de aanwezige beschermde gebieden volgens de Provinciale omgevingsverordening (2018). De beschermde natuurgebieden worden daarentegen versterkt door de realisatie van struweel, natte natuur en natuurwaarden. De ontwikkeling is in overeenstemming met de omgevingsverordening.
3.2.4 Beleidsnotitie 'Ruimte voor woonkwaliteit' en 'Plan van Aanpak 'Ruimte voor Woonkwaliteit' in de gemeente Hulst 2020'
Op 12 mei 2020 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland de beleidsnotitie “Ruimte voor Woonkwaliteit” vastgesteld. Hierin is onderbouwd hoe gemeenten ondanks een overcapaciteit aan woningbouwplannen, onder voorwaarden toch nieuwe woningbouwplannen in procedure kunnen brengen mits deze plannen aansluiten bij de kwalitatieve criteria van het gemeentelijke plan van aanpak.
Op 15 december 2020 is het Plan van aanpak 'Ruimte voor Woonkwaliteit' in de gemeente Hulst 2020 door het college van B&W vastgesteld. In het Plan van aanpak is onderbouwd op welke manier de harde plancapaciteit teruggebracht wordt. Deze onderbouwing is te gebruiken als argument om vooruitlopend op de acties van het Plan van aanpak kwalitatief goede toevoegingen aan de harde plancapaciteit toe te staan. Als een in kwalitatief opzicht gewenst woningbouwplan in procedure wordt gebracht door de gemeente Hulst, zullen Gedeputeerde Staten onder verwijzing naar dit plan van aanpak reageren met instemming. Er wordt op die manier namelijk bijgedragen aan de gezamenlijk doelstelling op het gebied van wonen en er is sprake is van een goede onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. In de tussentijd werken de gemeente en Provincie Zeeland actief aan het terugdringen van de harde plancapaciteit.
Onderhavig plan voldoet aan de kwalitatieve criteria van het Plan van aanpak 'Ruimte voor Woonkwaliteit' in de gemeente Hulst 2020. Er is in het plan sprake nultredenwoningen binnen de grens bestaand stedelijk gebied in een centrumdorps woonmilieu. Er is sprake van een herstructureringsproject met zorgvuldig ruimtegebruik. Zodoende is de toevoeging van het aantal wooneenheden niet van invloed op de ladderruimte van de gemeente Hulst.
Met het 'Plan van aanpak' ontstaat hierdoor de ruimte voor realisatie van het plan.
3.3.1 Regionale Woonvisie Zeeuws-Vlaanderen (9-12-2021)
De gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen hebben een nieuwe regionale woonvisie vastgesteld. Op deze manier kunnen de gemeenten de krachten bundelen om de negatieve effecten op de demografische ontwikkelingen te beperken. De regionale woonvisie moet bijdragen aan een woningmarkt die voor bewoners en vestigers van buiten voorziet in aantrekkelijke woningen, leefbare wijken en kernen en een gezonde balans tussen (veranderende) woningvraag en aanbod. De ambities luiden als volgt:
Toetsing
Het plan bestaat uit het ontwikkelen van 22 sociale levensloopbestendige huurwoningen, 4 rijwoningen, circa 7 vrijstaande woningen, 2 twee-onder-een-kapwoningen, en enkele geschakelde woningen of appartementen op privaat eigendom. Hiermee wordt op de kwaliteitsvraag ingespeeld. De ontwikkeling met bouwtitels op deze locatie wordt mogelijk gemaakt middels het 'Plan van Aanpak ruimte voor woonkwaliteit' wat samen met de provincie is opgesteld. Omdat dit een herstructureringslocatie betreft waarin woningen worden gerealiseerd met een aantoonbare behoefte, gaat dit niet ten koste van de ladderruimte.
Het gaat om complementaire nieuwbouw waar in kwalitatieve zin op dit moment een tekort aan is. Er worden namelijk energiezuinige, duurzame levensloopbestendige en -geschikte woningen gerealiseerd.
In de structuurvisie Hulst wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Hulst op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied naar toe gaat in 2025.
Figuur 3.2 - Uitsnede Structuurvisie Hulst met plangebied rood omcirkeld (Bron: Structuurvisie Hulst)
De occupatie in het plangebied betreft 'woongebied / kerkdorp'.
Toetsing
Met dit planvoornemen wordt een nieuwe invulling gegeven met een nieuwe stedenbouwkundig plan. Het planvoornemen voldoet aan de gemaakte woningbouwafspraken en de structuurvisie. De ontwikkeling van maximaal 43 wooneenheden past binnen de structuurvisie van de gemeente Hulst. De beoogde ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met de structuurvisie.
Op 12 juni 2018 zijn door het college van de gemeente Hulst de beleidsregels voor nieuwe woningbouwverzoeken vastgesteld. Voor een goed functionerende woningmarkt is het belangrijk om voortdurend bezig te zijn om die markt – voor zo ver mogelijk - op orde te brengen en te houden. In de gemeente Hulst begint zichtbaar te worden dat de huidige woningvoorraad en de werkelijke woningbehoefte scheefgroei vertoont. De beleidsregels komen voort uit het maatregelenpakket dat met de nieuwe regionale woningmarktafspraken is vastgesteld. Deze beleidsregels zijn van toepassing op nieuwe woningbouwverzoeken gelegen zowel binnen als buiten bebouwd gebied en die niet rechtstreeks passen binnen de daarvoor geldende regels uit het bestemmingsplan.
Deze beleidsregels maken het niet onmogelijk om extra woningen toe te voegen. Extra woningen vergroten het overaanbod aan woningen dat naar verwachting op termijn zal ontstaan. Belangrijk is daarom dat het toevoegen van woningen een meerwaarde oplevert. Dat kan stedenbouwkundig zijn, maar ook om andere redenen. Wanneer het toevoegen van woningen in een duidelijke vraag voorziet, is het niet de bedoeling de ontwikkeling te blokkeren. Woningbouw kan nog steeds een logische invulling zijn voor locaties waar sprake is van een onbebouwde plek, of waar een andere functie dan wonen aanwezig is, zoals een vrijkomend schoolgebouw, kerk, dorpshuis, winkelpanden of bedrijf. Ook voor deze locaties geldt altijd dat er uitsluitend gebouwd mag worden wanneer er sprake is van een aantoonbare behoefte zowel qua aantal als type woning.
Medewerking wordt verleend aan woningbouwverzoeken waar de harde plancapaciteit niet wordt vergroot, mits wordt voldaan aan de bepalingen zoals genoemd in artikel 4 van deze beleidsregels.
Toetsing
Het gewenste plan wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en betreft vervanging van een bestaand bedrijf, bestaande woningen en andere diverse functies. Medewerking kan dan ook worden verleend aan woningbouw als herstructurering van een voormalige bedrijfslocatie plaatvindt. Het planvoornemen past binnen de gemaakte woningmarktafspraken.
De gewenste ontwikkeling van maximaal 43 woningen is een middelgrote ontwikkeling en past binnen de functionele opzet van de wijk. Het gaat om wonen waarbij de structuur van het gebied behouden blijft. Daarmee past de ontwikkeling binnen de gemeentelijke beleidsregels.
Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie
sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de
relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en om andere
sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie, ecologie).
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De beoogde ontwikkeling bestaat uit een herstructurering van maximaal 43 woningen en blijft daarmee flink onder de drempelwaarde. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Echter dient voor activiteiten wel te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.
Gelet op het feit dat er een bedrijfslocatie wordt gesaneerd en plaats maakt voor woningbouw, (ver onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dient een m.e.r-beoordelingsnotitie te worden opgesteld op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten of een milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is.
Toetsingskader
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II).
Toetsing en conclusie
Uit informatie van het Zeeuws Bodemvenster blijkt dat in het plangebied geen relevante aspecten met betrekking tot niet gesprongen explosieven aanwezig zijn (figuur 4.1). Ten noordwesten en ten zuidoosten van het plangebied zijn echter wel Duitse vliegtuigen neergestort.
Figuur 4.1 - Aandachtsgebied niet-gesprongen explosieven ten opzichte van plangebied (rood omkaderd) (Bron: Zeeuws Bodemvenster)
Beleid en normstelling
De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte is gebaseerd op CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. De kencijfers uit deze publicatie worden gespecificeerd op basis van het type functie en de ligging van de functie. Er wordt uitgegaan van de gemiddelde norm van het CROW. Het plangebied kan aangeduid worden als 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'.
Verkeersgeneratie
Voor het aspect verkeer is het van belang dat wordt voorzien in een goede ontsluiting van het plangebied. Het perceel wordt ontsloten via het Hof te Zandeplein. Het ontsluiten vanaf het Hof te Zandeplein op de provinciale weg is ongewenst. Hierdoor ontstaat een toename van de verkeersbewegingen over het Hof te Zandeplein. Daarnaast is het een erg kostbare ingreep.
Het plangebied behoudt zijn ontsluiting via het Hof te Zandeplein en daarna de Hulsterweg (N689). Vanaf hier is de (N689) en daarna de N290 in de richting van België en de N290 in de richting van Terneuzen bereikbaar. Vanaf hier is de rest van het land bereikbaar. Deze wegen zijn relatief grote ontsluitingswegen.
In tabel 4.1 is de verkeersgeneratie berekent.
Tabel 4.1 - Verkeersgeneratie beoogde ontwikkeling
Verkeersgeneratie | |||
Aantal | mvt/etmaal | Verkeersgeneratie | |
Sociale huur | 22 | 5,4 | 124,2 |
Vrijstaande koopwoning | 7 | 8,1 | 48,6 |
Twee-onder-een-kap woning | 2 | 7,7 | 15,4 |
Rijwoning | 4 | 7,3 | 29,2 |
Appartement | 8 | 7,3 | 58,4 |
Totale verkeersgeneratie: | 275,8 |
De totale verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 275,8 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.
Om een reeel beeld te creeren van het extra aandeel verkeer wordt ook een berekening van de verkeersgeneratie van de huidige situatie (in 2019) gemaakt. Deze is in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2- Verkeersgeneratie huidige situatie (in 2019)
Hieruit blijkt dat in de huidige situatie de verkeersgeneratie 361 mvt/etmaal bedraagt op een gemiddelde weekdag. Dit betekent dat de verkeersgeneratie in de toekomst afneemt, waardoor omliggende wegen met het planvoornemen minder worden belast dan in de huidige situatie.
Het verkeer wikkelt zich af over de Hulsterweg (N689)en de N290 en zal dan ook niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Voor parkeren is het van belang dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Voor onderhavige ontwikkeling is uitgegaan van de CROW parkeernormen. In tabel 4.3 is de parkeerbehoefte uitgerekend.
Tabel 4.3 - Parkeerbehoefte beoogde ontwikkeling
Parkeerbalans | |||
Aantal | Parkeernorm | Parkeerbehoefte | |
Sociale huur | 22 | 1,4 | 32,2 |
Vrijstaande koopwoning | 7 | 2,3 | 16,1 |
Twee-onder-een-kap woning | 2 | 2,2 | 4,4 |
Rijwoning | 4 | 2 | 8 |
Appartement | 8 | 2 | 16 |
Totale parkeerbehoefte: | 76,7 |
De totale parkeerbehoefte bedraagt 77 parkeerplaatsen. Hiervan worden er 18 op eigen terrein mogelijk gemaakt (2 per vrijstaande woning en tweekapper) en 60 parkeerplaatsen in de openbare ruimte, waarvan gedeeltelijk ook bestaande parkeervakken op het Hof te Zandeplein zijn meegeteld.
Om een reeel beel van de extra parkeerbehoefte te krijgen dient tevens de huidige parkeerbehoefte (in 2019) berekend worden. Dit is berekend in tabel 4.4.
Tabel 4.4 - Parkeerbehoefte huidige situatie (in2019)
Parkeerbalans | |||
Aantal | Parkeernorm | Parkeerbehoefte | |
Gesloopte woningen | 5 | 2 pp/woning | 10 |
Horeca/feestzaal | 500 | 7,0 pp/100m2 bvo | 35 |
Bedrijfsbestemming | 6400 | 2,3 pp/100m2 bvo | 147,2 |
Brandweerkazerne en gemeentewerkplaats | 290 | 1,1 pp/100m2 bvo | 3,19 |
Totale parkeerbehoefte: | 195,39 |
Hieruit blijkt dat de huidige parkeerbehoefte ook al 196 parkeerplaatsen bedroeg. Kortom, de realisatie van de eerdergenoemde parkeerplaatsen in het plangebied, is ruim voldoende voor de toekomstige parkeerbehoefte.
Conclusie
De verkeersgeneratie neemt per saldo af waardoor dit niet tot problemen in de verkeersafwikkeling leidt. Ook wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het aspect verkeer en parkeren levert hierdoor geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.
Onderzoek Bodemkwaliteit
Bij de geplande werkzaamheden in het plangebied is sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik. Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk.
Bodemonderzoek heeft in het verleden reeds plaatsgevonden en naar aanleiding van dit onderzoek is de bodem gesaneerd. In Bijlage 1 is het door de RUD goedgekeurde saneringsplan toegevoegd. Tijdens de sanering is nog een melding gedaan dat de saneringslocatie omvangrijker is dan tijdens het opstellen van het saneringsplan was verwacht. Hiervoor heeft de gemeente akkoord gekregen (bijlage 2).
Na sanering is een evaluatierapport opgesteld, waarin het resultaat is vastgelegd en beoordeeld door de RUD. Hieruit blijkt dat de uitgevoerde bodemsanering en verificatiemonsters (grond en grondwater) kan worden geconcludeerd dat de doelstelling, met uitzondering van de restverontreiniging in Put-West is behaald. Ten aanzien van deze achtergebleven verontreiniging in de grond ter plaatse van Put-West wordt aanbevolen deze te verwijderen op het moment dat werkzaamheden of renovatiewerkzaamheden ter plaatse worden uitgevoerd. Het volledig evaluatierapport is bijgevoegd in bijlage 3.
Als voldaan wordt aan de criteria die de RUD Zeeland aan de sanering heeft meegegeven is de locatie geschikt voor woningbouw. In januari 2023 wordt het laatste perceel gesaneerd. Omdat de sanering plaatsvindt tijdens de vaststelling, zal het eindrapport worden toegevoegd voordat het vastgestelde plan ter inzage gaat .
Onderzoek Grondverzet
Binnen het plangebied gaat grondverzet plaatsvinden. Hierbij wordt ten alle tijden rekening gehouden met de milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond en de daarbij horende afvoermogelijkheden.
Conclusie
De bodemkwaliteit vormt, na uitvoering van de benodigde saneringen, geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Waterbeheer
De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap de Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits-- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De eventuele opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Op Europees en landelijk niveau is het overkoepelende waterbeleid vastgelegd in de Kaderichtlijn Water, het Nationaal Waterplan en het Nationaal Bestuursakkoord Water. De doorvertaling van dit beleid is regionaal vastgelegd in het Provinciaal Waterplan en en het Waterbeheersplan van het Waterschap. Daarnaast wordt op gemeentelijk niveau het waterbeleid vastgelegd in een waterplan of een (verbreed) rioleringsplan.
Regionaal waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap haar strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan.
Watertoets
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro ) bepaalt dat bij ruimtelijke plannen zoals deze rekening gehouden dient te worden met de waterhuishouding. Middels het uitvoeren van een Watertoets worden alle relevante zaken met betrekking tot de waterhuishouding afgestemd en besproken met de waterbeheerder(s).
Onderzoek
Bij de geplande ontwikkeling binnen het plangebied wordt de waterhuishouding beïnvloedt. Om dit inzichtelijk te maken is in bijlage 4 de watertoets doorlopen. Hierbij zijn de van belang zijnde thema's rond het aspect waterhuishouding behandeld en er is toegelicht hoe het planvoornemen hier invloed op heeft.
De hoeveelheid verharding (dakoppervlak en dichte bodemverharding) neemt niet toe in vergelijking met de voormalige situatie (2019). Dit komt door de destijds aanwezige bedrijfsgebouwen en bestrating. De te realiseren woningen en bodemverhardingen kunnen daarom afwateren op het openbaar rioleringsstelsel.
Klimaatadaptatie
Vanuit de vastgestelde strategie Klimaatadaptatie zijn er eisen gesteld aan het percentage groen. Het plan bevat minimaal 15 % groen in de openbare ruimte. De hoeveelheid verharding neemt niet toe, verder watert al het water al via het hemelwaterrioolstelsel, het gehele plangebied is immers voorzien van straatkolken, hierdoor zal nooit meer dan 5cm water op straat komen bij een regenbui van 93 mm in 70 minuten. Doordat voldoende groen en infiltratiemogelijkheden zijn, zal het water snel in de grond infiltreren. Doordat de woningen allen boven het straatpeil worden gerealiseerd (minimaal 15cm) wordt water in de woningen ten alle tijden voorkomen.
Conclusie
De geplande ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebeiden.
Onderzoek
Het plangebied is, vanwege de diversiteit aan bestemmingen (Wonen, Bedrijf, Horeca, Gemengd, Agrarisch) te kenmerken als een gemengd gebied. In het plangebied komt de bedrijfsbestemming te vervallen. Hiermee wordt mogelijke hinder vanuit het plangebied op de omgeving beperkt. Bij de geplande ontwikkeling worden bedrijfshindergevoelige functies gerealiseerd, te weten woningen.
Bedrijfshindergevoelige functie
Wat betreft de te ontwikkelen bedrijfshindergevoelige functie is de (eventuele) aanwezigheid van bedrijven in de directe omgeving van belang. In figuur 4.2 is met lichtblauw het plangebied aangegeven waarin woningen worden gerealiseerd of al woningen zijn gelegen. Daaromheen zijn de verschillende functies aangegeven die hinder kunnen veroorzaken.
Figuur 4.2 - Omliggende functies (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De functies worden hieronder toegelicht:
De omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering, omdat er wordt voldaan aan de richtafstanden, of omdat in de omgeving op dezelfde afstand of op kortere afstand zich al woningen bevinden waardoor de aanwezige bedrijven al belemmert worden in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.
Beleid en normstelling
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.
Onderzoek
Binnen het plangebied worden maximaal wooneenheden mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling het realiseren van geluidsgevoelige functies en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden).
Het plangebied ligt binnen een onderzoekszone van een weg, namelijk de N689. Akoestisch adviesbureau Metz heeft een memo opgesteld met een onderbouwing van de akoestische geluidsbelasting van de provinciale weg op het plangebied. Deze memo is bijgevoegd als Bijlage 5.
Hierna is tevens een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Metz. Dit is opgenomen in bijlage 6.Hieruit blijkt dat de geluidbelastingen als gevolg van wegverkeerslawaai op de N689 op een aantal punten de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder. Uit onderzoek blijkt dat met een geluidwal van minimaal 3 meter hoog met op de kruin een scherp scherm van 0.5 meter het terugbrengen van de geluidbelasting als doelmatig kan worden aangemerkt. Het vaststellen van een hogere waarde is mogelijk omdat geluidbeperkende maatregelen als doelmatig kunnen worden aangemerkt
In onderstaande tabel 4.5 zijn de consequenties voor geluid op woningniveau vermeld na realisatie van de grondwal van 3 meter hoog.
Tabel 4.5 - Woningindeling in geluidsklassen
Uit tabel 4.5 blijkt dat voor 27 woningen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bijlage 7 is de bijbehorende vlekkenplankaart weergegeven. Voor deze woningen moet een hogere waarde worden aangevraagd. Voor nieuwe woningen in het stedelijk gebied geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Deze waarde wordt niet overschreden.
Doordat hogere waarden worden vastgesteld moeten de woningen mogelijk worden voorzien van aanvullende bouwkundige maatregelen.
Conclusies
Het wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling. Er is wel een ontheffing hogere grenswaarde noodzakelijk.
Beleid en normstelling
Wet Milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de
concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek NIBM
De ontwikkeling maakt de realisatie van maximaal 43 woningen mogelijk. Dit valt onder de categorie woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen en draagt daarmee niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Hieronder is tevens de NIBM-tool ingevoerd (figuur 4.3). Ook hieruit blijkt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt. Onderzoek is niet nodig.
Figuur 4.3- NIBM-tool
NSL-monitoringstool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof respectievelijk 14,77 en 14,65 ug/m3 bedroegen, direct langs de A58. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In figuur 4.4 is het plangebied (rood vlak) ten opzichte van het rekenpunt (rode stip) weergegeven.
Figuur 4.4 - Plangebied (rood vlak) ten opzichte van rekenpunt (rode cirkel) (bron: NSL monitoringstool)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en normstelling
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente beschikt over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
Het archeologisch beleid is vertaald in de geldende bestemmingsplannen. Toetsingskader voor het aspect archeologie in het plangebied is het bestemmingsplan 'Kernen Hulst 1H'. Hierin is het archeologisch beleid vertaald in dubbelbestemmingen 'Archeologie'.
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' . Hier geldt dat, indien de grond dieper dan 0,4 m-mv worden geroerd over een oppervlakte groter dan respectievelijk 50m2 of 500m2 .een archeologisch onderzoek plaats moet vinden.
Het plangebied is grotendeels geroerd tijdens de sanering van 2021-2022. Voor de bodemsanering is een archeologisch advies opgesteld (zie bijlage 8). Dit advies is opgevolgd. De bestaande archeologische waarden zijn overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Hiermee zijn de archeologische waarden in het plan voldoende geborgd.
Conclusie
De dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie 1 en 2 zijn opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Het aspect archeologie is hiermee voldoende geborgd.
Beleid en normstelling
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumeten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.
Onderzoek
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.5 is te zien dat in het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig zijn die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden.
Figuur 4.5 - Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Zeeland
Conclusie
De geplande ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied is gelegen op 1,44 km afstand van Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe en op 2,56 km afstand van Natura 2000-gebied Vogelkreek. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Ook kunnen negatieve effecten als verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie zijn echter niet op voorhand uit te sluiten.
Met het programma AERIUS Calculator (2020) is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie in de gebruiksfase in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. In Bijlage 9 is het stikstofonderzoek opgenomen. Hieruit blijkt dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr voor de gebruiksfase (2023).
Met het programma AERIUS Calculator wordt tevens een berekening uitgevoerd voor de aanlegfase, in verband met de nieuwe versie eind novmeber 2022, wordt deze later aan het bestemmingsplan toegevoegd om de gevolgen voor de stikstofdepositie in de aanlegfase in beeld te brengen.
Op grond van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel Natura 2000-gebieden zijn er qua stikstofdepositie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit project.
Natuur Nederwerk Nederland (NNN)
Het plangebied is gelegen op minimaal 600 meter van Natuur Netwerk Nederland (NNN) gebieden (zie figuur 4.6). Directe negatieve effecten zijn hierdoor uitgesloten.
Figuur 4.6 - Ligging plangebied (rode stip) ten opzichte van Natuur Netwerk Nederland gebied.
Soortenbescherming
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 43 woningen. Verder worden de brandweerkazerne en de gemeentewerkplaats gesloopt en verplaatst naar een nieuwe locatie. Hotel-restaurant de Linde behoudt enkel het café-restaurant aan de voorzijde. De feestzaal aan de achterzijde en de skihut aan de noordzijde worden omgebouwd naar woning. Ook wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht.
Bij de voorbereiding van de ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wet Natuurbescherming (Wnb) de geplande ontwikkeling niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet Natuurbescherming zal kunnen worden verkregen.
Verkennend ecologisch onderzoek
Om te achterhalen welke beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn wordt een verkennend ecologisch onderzoek naar de gebouwen uitgevoerd (Adviesbureau Wieland, 28-7-2021). Hieruit is gebleken dat de bebouwing potentieel geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen en als broedlocatie voor huismus en gierzwaluw. Of deze daadwerkelijk voorkomen dient nader onderzocht te worden. De te slopen bebouwing is niet geschikt voor andere beschermde soorten.
Er is geen negatief effect te verwachten op een Natura 2000 gebied. Er is ook geen negatief effect te verwachten op de natuurkwaliteiten van terreinen die zijn aangemerkt in het kader van het natuurnetwerk Zeeland. Het plangebied is op voldoende afstand gelegen van deze gebieden en de werkzaamheden zijn kleinschalig van aard.
De overige gronden in het plangebied zijn volledig geroerd tijdens de bodemsanering, hierdoor zijn hier geen natuurwaarden te vinden.
Het verkennend ecologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 10.
Nader onderzoek
Uit het verkennend ecologisch onderzoek is gebleken dat nader onderzoek noodzakelijk. Tijdens het nader veldonderzoek is 1 broedgeval van de gierzwaluw vastgesteld en zijn er 3 broedgevallen van de huismus vastgesteld. Er zijn geen foerageergebieden, schuilplaatsen, of rustplaatsen van de huismus vastgesteld. Er zijn geen broedgevallen vastgesteld van andere vogels waarvan het leefgebied jaarrond beschermd is. Er zijn 3 zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis (telkens 1 exemplaar en niet gelijktijdig) en er is 1 zomerverblijfplaats van de laatvlieger (1 exemplaar) vastgesteld. Er zijn geen paarverblijven, kraamkolonies en winterverblijven vastgesteld. Er zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen van andere vleermuissoorten vastgesteld. Voor het verlies aan broedplaatsen en verblijfplaatsen dient een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Advies
Het wordt aanbevolen om voor de ontheffingsaanvraag een mitigatieplan uit te werken. Hierin kunnen mitigerende en compenserende maatregelen in detail uitgewerkt worden. Hieronder wordt weergegeven waar deze uit dienen te bestaan.
Voor de sloop dienen de volgende alternatieve (tijdelijke) voorzieningen in de directe omgeving geplaatst te worden (op advies van een ecologisch deskundige):
Huismus nestlocatie: minimaal 6 stuks
Gierzwaluw: minimaal 5 stuks
Gewone dwergvleermuis zomerverblijf kast: minimaal 12 stuks
Laatvlieger zomerverblijf kast: minimaal 4 stuks
De kasten worden geplaatst op locaties waar voldoende jachtgebied aanwezig is. Er mag geen kunstlicht op de kasten schijnen. Voor vleermuizen dienen de kasten minimaal 3 meter boven maaiveld of een dak te hangen.
Er dient een gewenningsperiode in acht genomen te worden zodat er voldoende tijd is om de alternatieve voorzieningen te ontdekken.
Bij nieuwbouw dienen de volgende voorzieningen aangebracht te worden:
In de nieuwbouw dienen minimaal de volgende permanente voorzieningen aangebracht te worden:
- Huismus: 6 inbouwkasten
Gierzwaluw: 5 inbouwkasten
- Gewone dwergvleermuis: 12 inbouwkasten
- Laatvlieger: 4 inbouwkasten
Indien dit project (gedeeltelijk) uitgevoerd zal worden in de broedperiode, dient er rekening gehouden te worden met broedende vogels, dit geldt ook voor andere soorten (turkse tortel, en kauw).
Mitigerende maatregelen om te voorkomen dat dieren gedood worden kunnen zijn: Het aanbrengen van een exclusionflap. Het maken van tochtgaten op hoeken van gebouwen, het handmatig verwijderen van gevelbeplating, het handmatig verwijderen zonneschermen, loodslabben, kantdakpannen en de onderste rij dakpannen. Maatregelen dienen uitgevoerd te worden onder ecologische begeleiding. Dit wil zeggen een ecologisch deskundige bepaalt in overleg met de sloper waar de maatregelen (veilig) uitgevoerd kunnen worden. De maatregelen worden 1 week voor de sloop uitgevoerd. In de betreffende periode dient het minimaal 1 keer hoger dan 10 graden te zijn bij zonsondergang. Vlak voor de sloop wordt nog een keer gecontroleerd of er vleermuizen (uitvliegers) aanwezig zijn.
Het volledig nader onderzoek is bijgevoegd in bijlage 11.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.
Onderzoek
In het plangebied en in de directe nabijheid van het plagebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen, rioolwatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracé. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Voordat de werkzaamheden starten wordt een Klic melding gedaan om alle relevante kabels en leidingen in beeld te brengen.
Conclusie
Kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Risicorelevante inrichtingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen
Relevant is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RVGS) en in de toekomst ook het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Op basis van de circulaire RVGS geldt het volgende:
Vooruitlopend op het BTEV zijn in de circulaire RVGS veiligheidsafstanden opgenomen uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water1. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Aan de hand van de Basisnetten wordt al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Figuur 4.7 - Uitsnede risicokaart (bron: www.atlasleefomgeving.nl)
Risicorelevante inrichtingen
Uit de informatie op de risicokaart (www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt op circa 1.800 meter van de vaargeul van de Westerschelde.
Hiermee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van ongevallen met
toxische stoffen (ammoniak, invloedsgebied 2.333 meter) en brandbare gassen
(invloedsgebied 2.888 meter) op de Westerschelde. Omdat de afstand van het plangebied tot deze vaargeul groter is dan 200 meter, kan er volgens het Bevt worden volstaan met een beknopte verantwoording en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Verder zijn er geen (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Met betrekking tot externe veiligheid heeft de Veiligsheidsregio Zeeland advies uitgebracht. Het advies is opgenomen in de beknopte verantwoording. Het document van de Veiligheidsregio is opgenomen in bijlage 12.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Voor de beoordeling van de beheersbaarheid bij een brand in het plangebied hanteert Veiligheidsregio Zeeland de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2012 van Brandweer Nederland. Het plangebied is bereikbaar via het Hof te Zandeplein (openbare weg). Op de plantekening is te zien dat er een aansluiting komt op het Hof te Zandeplein. Om het plangebied ongehinderd te kunnen bereiken is het van belang dat de infrastructuur voldoet aan de volgende zaken:
Eisen:
Brandweervoertuig
• De rijstrookbreedte is minimaal 3,5 meter verhard
• De doorgangshoogte is minimaal 4,2 meter
• Bestand tegen een aslast van 11,5 ton
• Bestand tegen een totaal gewicht van 30 ton
• Een buitenbochtstraal van 10 meter
• Een binnenbochtstraal van 5,5 meter (of gelijk aan de buitenbochtstraal verminderd met
• 4,5 meter)
Het Hof te Zandeplein voldoet aan bovenstaande zaken.
Opstelplaatsen
Eisen:
Per object is een opstelplaats nodig waar de brandweer het voertuig op kan stellen. Bij eengezinswoningen is de maximale afstand van de opstelplaats tot de (brandweer)ingang 40 meter. Bij overige bouwwerken is deze afstand maximaal 20 meter.
Tevens dient een opstelplaats te voldoen aan de volgende zaken:
• Een breedte van 4,5 meter
• Een lengte van 10 meter
• Een vrije doorgang van 4,2 meter
• Bestand tegen een aslast van 11,5 ton
• Bestand tegen een totaal gewicht van 30 ton
• Ligt op maximaal 40 meter van de voordeur van het pand of de nader te bepalen brandweeringang
De openbare weg voldoet aan bovengenoemde eisen van de opstelplaats.
Primair bluswater
Eisen:
Om bij brand snel te kunnen beschikken over bluswater is een primaire bluswatervoorziening nodig.
Vanwege de geringe opbouwtijd van een primaire bluswatervoorziening wordt deze gebruikt om snel over bluswater te beschikken die, zeker bij beginnende branden, een verschil kan maken. Een primaire bluswatervoorziening dient te voldoen aan de volgende zaken:
• Een onafgebroken capaciteit van 1000 liter per minuut (60 m3/uur).
• Bluswater wordt geleverd door brandkranen of alternatieve voorzieningen waarvan binnen 3 minuten water onttrokken kan worden
• De maximale afstand van deze bluswatervoorziening, ten opzichte van de opstelplaats is 100 meter.
De dichtstbijzijnde primaire bluswatervoorziening bevindt zich op ca. 200 meter van het verst afgelegen object in het plangebied. Aangezien deze afstand te groot is, is het noodzakelijk dat een primair bluswatervoorziening wordt aangelegd binnen 100 meter van het genoemde object. Hiervoor wordt een ondergrondse brandkraan aan het begin van het plangebied aangelegd (figuur 4.8)
Figuur 4.8 - Nieuwe primaire bluswatervoorziening, OBK, 60 m3/uur
Secundair bluswater
Eis:
Voor ontwikkelde branden waarbij grote kans is op verdere escalatie is secundair bluswater nodig, dit wordt vaak gewonnen uit open water. Secundair bluswater dient binnen 1000 meter van het plangebied aanwezig te zijn.
Een secundaire bluswatervoorziening die voldoet aan de volgende eisen:
• Kan worden opgebouwd binnen 30 minuten
• Levering voor minimaal 4 uur
• Minimaal 360 m3 water beschikbaar (90 m3 per uur
• Waterkwaliteit is dusdanig dat er geen beschadigingen kunnen ontstaan aan de bluspomp en brandweerpersoneel niet blootgesteld wordt aan ernstige vervuiling
De opstelplaats bij de secundaire bluswatervoorziening voldoet aan de volgende eisen:
• Een breedte van 4 meter
• Een lengte van 10 meter
• Een vrije doorgang van 4,2 meter
• Bestand tegen een aslast van 11,5 ton
• Bestand tegen een totaalgewicht van 20 ton
• De afstand tussen de opstelplaats en het wateroppervlak is maximaal 8 meter
• Eventueel voorzien van een bord ‘NIET PARKEREN, Brandweer waterwinning’
De openbare weg kan ook als opstelplaats gebruikt worden mits deze voldoet aan bovenstaande eisen. Aangezien een secundaire bluswatervoorziening (kruising Oudeweg / Hulsterweg) op ca. 350 meter van het plangebied aanwezig is, zijn geen aanvullende zaken nodig op dit gebied. Wel is het advies om regelmatig onderhoud (maai- en baggerwerkzaamheden) uit te voeren langs de wegkant van deze watergang zodat deze bereikbaar blijft voor de brandweer. Hier wordt rekening mee gehouden.
Uit de bovenstaande blijkt dat er voldoende vluchtmogelijkheden zijn, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het water geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Conclusie
Uit de beknopte verantwoording komt naar voren dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. de SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste
volgorde:
Bij het bepalen van de bestemmingen is zoveel mogelijk gesloten bij het bestemmingsplan 'Kernen Hulst 1H'. Dit is het overkoepelende bestemmingsplan geldend voor alle kernen in de gemeente Hulst. Daarnaast is gekeken naar de vormgeving van bestemmingen in de kern Kloosterzande. In Kloosterzande is bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen' gebruikt voor alle soorten woningtypologieën en de bestemming 'Horeca' voor verschillende categorieën horeca. Deze lijn wordt in dit bestemmingsplan voortgezet. De bestemmingen worden hieronder toegelicht:
Horeca: Met deze bestemming wordt de horecazaak bestemd. De horecazaak is in het huidige bestemmingsplan bestemd als horeca-categorie 1 met de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - café en party- en zalencentrum'. Een partycentrum valt echter onder zware horeca en dat is niet gewenst rondom de beoogde woningen. De functieaanduiding vervalt daarom en de horeca onderneming wordt bestemd als een horeca categorie 2.
Wonen: Met deze bestemming zijn de verschillende woningtypologieën bestemd. Door middel van het opnemen van bouwvlakken zijn de locaties voor woningen aangegeven. Voor de goot -en bouwhoogte (6 respectievelijk 10 meter) is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Kernen Hulst 1H'.
Verkeer: De openbare ruimte bestaat in het plangebied voornamelijk uit wegen en parkeerplaatsen, vandaar dat hiervoor de bestemming 'Verkeer' is gehanteerd. Ook de verschillende groenstroken vallen binnen deze bestemming. Er kan op deze manier geschoven worden met wegen, parkeervakken en groenstroken.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een ontwikkeling van de gemeente. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de woningen en gronden. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht. De gemeenteraad heeft hiervoor in februari 2022 budget beschikbaar gesteld. De opbrengsten van het plan worden gehaald uit subsidies voor de bodemsanering, verkoop van grond en bovenplanse kosten.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De grond is in eigendom van de gemeente. Een deel van deze gemeentelijke gronden wordt gekocht door Woongoed voor de bouw van 22 woningen. 8 kavels liggen op gemeentelijk eigendom. De overige percelen zijn privaat eigendom. De afspraken met de andere partijen worden in een koop-exploitatieovereenkomst vastgelegd.
Door middel van een exploitatieplan is de dekking van de gemaakte kosten verzekerd. Er zijn hoge kosten gemaakt door onder andere de bodemsanering en de verplaatsing van de brandweerkazerne.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Inspraak en overleg
In het kader van de inspraak en vooroverleg wordt het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode van terinzagelegging wordt een ieder in de gelegenheid steld op het plan te reageren. De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.
Informatieverstrekking
De geplande ontwikkeling is gedeeld met verschillende stakeholders via de pers en tevens door informatie op de website. Verder is de gemeente Hulst voornemens de ontwikkeling te delen door middel van en actieve sessie, zoals een bewonersavond voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
Zienswijze
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan hebben niet tot nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geleidt.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt gewijzigd vastgesteld. In bijlage 13 is de notitie ambtshalve wijzigingen opgenomen. Het besluit tot vaststelling bevindt zich in bijlage 14. Het besluit ligt wederom zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraaks van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.